De Historie van Musselkanaal
Een historisch verslag hoe Musselkanaal is verrezen uit het Bourtangermoeras in de 17e tot de 20e eeuw.
Inhoudsopgave (scroll naar beneden, of klik op het hoofdstuk)
- Veenkoloniën
- Het Bourtangermoeras
- De Semslinie
- Het Stadskanaal
- De Horsten
- De eerste bewoners in Musselkanaal
- De verlaten (sluizen) van Musselkanaal
- De eerste dokter
- De eerste molens
- De eerste kerken
- De eerste scholen
- De eerste scheepswerven
- Het vervoer van en naar Musselkanaal
- De eerste hotels
- Musselkanaal in ontwikkeling
- Biscuitfabriek Het Anker J. Branbergen
- Bronvermelding
- Correcties en updates
Begin jaren ’80 van de vorige eeuw verschenen er 2 boeken over de historie van Musselkanaal. In 1984 verscheen het fotoboekje ‘150 joar Musselknoal’ van de Stichting ‘150 jaar Musselkanaal’. Een jaar eerder verscheen het boek ‘Musselkanaal, een dorp aan het Stadskanaal, van Hanneke Schuurman ook ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van Musselkanaal. Dit laatste boek is een historisch onderzoek en bevat een indrukwekkende verzameling foto’s en informatie uit meer dan 150 bronnen over de ontstaansgeschiedenis van Musselkanaal.
We zijn 40 jaar verder er zijn verschillende boeken verschenen over de historie van Oost-Groningen met meer en nieuwe informatie over Musselkanaal. Verder heb je online toegang tot archieven, kaarten en foto’s. Dus tijd voor een nieuw boek over de historie van Musselkanaal.
Dit boek beschrijft de historie van Musselkanaal vanaf het ontstaan uit het Bourtangermoeras tot rond 1900. Aan de hand van oude kaarten wordt beschreven hoe de Groninger en Drentse veenkoloniën vanaf de 12e eeuw zijn ontstaan uit het Bourtangermoeras. Verder wordt stilgestaan bij de Semslinie en het graven van het Stadskanaal, Beide zijn van grote invloed is geweest op het ontstaan van de veenkolonie Musselkanaal.
Het onderzoek naar de historie van Musselkanaal is een dynamisch proces. Historisch onderzoek is nooit afgerond. Een professor uit Groningen verwoordde het ooit als: ‘Hoe verder je een bos inloopt, hoe meer bomen je tegenkomt’.
Deze webpagina wordt net als het te downloaden boek regelmatig geüpdatet. Alle wijzigingen vind je in het hoofdstuk ‘Correcties en updates’.
Wanneer je historisch onderzoek doet, dan spreken bronnen elkaar soms tegen. De uitdaging is om net zolang te zoeken naar de meest betrouwbare bron.
Dat is in dit boek waarschijnlijk niet altijd gelukt. Wanneer je fouten tegenkomt en een nieuwe betrouwbare bron hebt, stuur mij dan een mail.
Het boek is online te lezen, maar kan ook gedownload worden als pdf-bestand (zie onderaan deze webpagina).
Veel leesplezier!
Volgens Wikipedia is een veenkolonie een nederzetting die is ontstaan doordat arbeiders naar een gebied trokken waar hoogveen werd afgegraven voor de productie van turf.
De eerste veenkoloniën werden rond de 13e eeuw gesticht in het westen van Noord-Brabant zoals Roosendaal en ’s-Gravenmoer. Als we het in de volksmond hebben over Veenkoloniën dan denken we meestal aan de streek in het oosten van Groningen en Drenthe, waar vroeger het
Bourtangermoeras lag dat vanaf 1600 werd ontgonnen.
In het Bourtangermoeras werd al in de middeleeuwen (500 – 1500 v.Chr.) door kloosters op kleine schaal turf gestoken aan de randen van het Bourtangermoeras. Vanaf de 16e eeuw naam de vraag naar turf toe en werd de productie grootschaliger. Aan het einde van de 16e eeuw kwamen alle kloosterlanderijen in bezit van het gewest Groningen toen nog Stad en Lande geheten. Een groot deel van het hoogveen kwam in bezit van de stad. De eerste hoogveengebieden die werden ontgonnen lagen rondom het huidige Kropswolde, Hoogezand, Wildervank en Pekela.
Toen vanaf 1765 het Stadskanaal werd gegraven werd ook de veenontginning steeds grootschaliger, mede omdat de turf uit de Drentse Monden over het Stadskanaal werd afgevoerd naar de stad.
Nadat de turf was afgegraven werd het land geschikt gemaakt voor landbouw en gingen boeren en landarbeiders zich langs de kanalen vestigen. Zo ontstond de karakteristieke lintbebouwing kenmerkend voor een veenkolonie.
Musselkanaal, in het Gronings Muzzelknoal, is een veenkolonie in Oost-Groningen, ontstaan rond 1840 langs het Stadskanaal, heeft ruim 7000 inwoners en behoord tot de gemeente Stadskanaal.
Het Bourtangermoeras, in het Duits: Bourtanger Moor) had de vorm van een V. In de V lag het Westerwolde, in het westen werd het moeras begrensd door de Hondsrug, in het noorden ter hoogte van het huidige Hoogezand, in het oosten lag de grens bij de rivier de Eems en in het
zuiden liep het moeras door tot aan de Duitse stad Lingen.
Het moeras was een ondoordringbaar gebied.
Op plaatsen waar men wel door het moeras kon trekken werden door en langs het moeras schansen gebouwd, ter verdediging van indringers, zoals de Emmerschans en de Valtherschans in Drenthe en Bourtange, Nieuweschans en Oudeschans in Groningen.
Uit archeologisch onderzoek is geconcludeerd dat de vorming van het Bourtangermoeras ongeveer 4500 voor Christus is begonnen. De beken in het gebied konden hun water door een stijgende zeespiegel niet meer kwijt richting zee en het gebied begon te vernatten. Rond Stadskanaal en Musselkanaal is de vervening minstens 2000 jaar later begonnen omdat de Mussel A en het Pagediep het water nog lange tijd konden afvoeren. Op luchtfoto’s en uit bodenonderzoek zijn ten westen van de Horsten aanwijzingen gevonden van een beek die een verbinding vormde tussen een westelijke tak van de Mussel A en het Pagediep. Deze westelijke tak van de Mussel A is tijdens ontginnen van het veen verdwenen.
Door de vernatting in het gebied stierven planten af en omdat de bodem constant nat is ontstond er een gebrek aan zuurstof en een hoge zuurgraad met als gevolg dat de afgestorven planten niet verteerden. Er vormde zich in de tijd een steeds dikker pakket afgestorven plantaardig materiaal, het laagveen. Toen dit pakket plantaardig materiaal boven de grondwaterspiegel uitgroeide en alleen nog werd gevoed door regenwater ging er veenmos groeien. Aan de onderkant sterft de plant af, maar verteerde moeilijk zodat er dikke kussens hoogveen ontstond tot wel 10 meter dik. Het huidige Bargerveen in Zuidoost-Drenthe was ooit onderdeel van het Bourtangermoeras en is tot op de dag van vandaag nog steeds het grootste levend hoogveengebied van Nederland.
De eerste vermelding van turf als brandstof is opgeschreven rond 50 n. Chr. door Plinius de Oudere een Romeinse militair. Hij beschreef een Germaanse stam, de Chauken, in Noord-Duitsland die gedroogd veen gebruikte als brandstof.
In de middeleeuwen (500 – 1500 v.Chr.) hadden enkele kloosters in de provincie Groningen veel grond in bezit waaronder enkele veengebieden. Toen de vraag steeg naar brandstof en bakstenen, de zogenaamde kloostermoppen begonnen de kloosters in Groningen zich te interesseren voor de veengebieden die ten oosten van de rivier de Hunze lagen. Het voormalige klooster van Aduard, gesticht in 1192, kocht in 1262 venen en weiden aan de oostzijde van de Hunze van de markegenoten van Zuidlaren. Het klooster stichtte zogenaamde ‘uithoven’ waar leken onder leiding van kloosterlingen landbouw bedreven of turf wonnen. Samen met het Heilige Geestgasthuis uit Groningen stichtte het klooster een nederzetting die Everswolde werd genoemd, het latere Zuidlaarderveen. In 1263 werd er een kerkje gebouwd in Everswolde, de Sint Bernards Hof. Vanuit Everswolde liep een zijriviertje naar de Hunze. Dit zijriviertje werd uitgediept en gekanaliseerd om een betere afwatering te krijgen en waarover de turf per schuit kon worden vervoerd naar Groningen. Een sloot op de grens van Zuidlaarderveen en Oud-Annerveen, de Hilligjessloot, herinnert nog aan die tijd. Later zijn langs de Hunze dorpen Annerveen, Eexterveen, Gieterveen en Bonnerveen ontstaan.
Omdat de vraag naar turf als brandstof sterk groeide kwamen de veengebieden van de kloosters en gasthuizen in de 16e eeuw het bezit van de stad Groningen en startte met het ontginnen van het Bourtangermoeras. Langs de Hunze werd de eerste turf gestoken en via de rivier de Hunze naar de stad vervoerd. In 1608 ging de stad over tot een grootschalige aankoop van 100 hectare veenland in de omgeving van het latere Veendam. In 1612 kocht de stad een veengebied in het latere Hoogezand-Sappemeer. Richting Zuidbroek werd een kanaal gegraven, het Winschoterdiep die in 1628 gereedkwam.
Het hoogveen moest eerst ontwaterd worden voordat men het veen kon ontginnen. Er werden sloten, wijken en kanalen gegraven om het veen af te wateren en de turf af te voeren. Het graven was een heel karwij en alles gebeurde in het begin op handkracht. Zoals op de foto hiernaast is te zien zijn de gravers opgesteld zoals een wijk of kanaal werd gegraven, nl. op 5 niveaus. De onderste gravers stonden op blote voeten in het grondwater te graven. Steeds werd de gegraven grond een niveau hoger verder
omhooggewerkt.
De ontginning van het veen ging als volgt.
Het veen werd in rechthoekige stukken verdeeld, zogenaamde plaatsen met een breedte van 80-100 meter. Tussen 2 plaatsen werd een sloot gegraven. Dwars op deze sloot werden greppels gegraven en werd de plaats in akkers verdeeld. Nu kon de plaats indrogen, wat tussen de 2 en 10 jaar kon duren. Wanneer het veen voldoende was ingedroogd werd de bovenste onbruikbare bonkaarde afgegraven. Daarna werd de turf gestoken.
Op bovenstaande foto (Drents Archief) die genomen is nabij Wijster (Dr.) wordt de werkwijze van het turfsteken mooi in beeld gebracht.
Midden op de foto staat 2 veenarbeiders met een stikker de turven op maat snijden. Op de voorgrond wordt de turf gestoken met een oplegger en legt de gestoken turven op de slagkar. De slagkar wordt door de krooier over kroderplanken weggereden naar het naastgelegen zetveld waar de turven te drogen worden gelegd. Rechts op de foto staat de opzichter met een halve-roe-stok in de hand waarmee hij de dikte van veen kon opmeten.
Per dag kon een turfgraversploeg ongeveer 6000 turven produceren.
Het hoogseizoen in de turfstekerij duurde ongeveer 100 dagen. Begonnen werd half maart en eind juli stopte men omdat de turf die daarna zou worden gestoken niet voldoende droog zijn om verkocht en verscheepte te worden. De turfstekerij was over het algemeen seizoensarbeid, de vaste veenarbeiders gingen buiten het hoogseizoen verder met het graven van sloten en wijken.
Het is moeilijk om een goed beeld te krijgen van de verdiensten en de uitgaven waren van een veenarbeider.
De ene bron vermeld dat een veenarbeider medio de 19e eeuw, 10 gulden verdiende. Een andere bron heeft het over f. 6,70. Maar als je dat zet tegenover een arbeider in een moutwijnfabriek, die kregen 4 á 5 gulden per week en een molenaarsknecht verdiende tussen de 1 en 3 gulden.
In het onderzoek van M. Gerding ‘Vier eeuwen turfwinning’, wordt een uitgavenboekje uit 1869 vermeld, van een veenarbeidersgezin van 8 personen.
Dit gezin gaf per week uit aan boodschappen:
- 24 kilogram roggebrood f. 2,08
- 10 kilogram boekweitmeel f. 2,20
- 1 kilogram gesmolten ver f. 0,75
- 1 kilogram boter f. 1,10
- Koffie f. 0,75
- 1 kilogram cichorei f. 0,20
- 1 kilogram zout f. 0,14
- 1 kilogram gort f. 0,16
- 2,5 kilogram rijst f. 0,55
- 1 hectoliter aardappelen f. 1,50
- 1 liter raapolie f. 0,45
- 6 liter melk f. 0,40
Totaal f. 10,28
Het was dus geen vetpot in een veenarbeidersgezin. Ongetwijfeld zullen de oudste kinderen van het gezin ook in het veen hebben gewerkt.
Met hun gezamenlijke inkomen kon het gezin het hoofd boven water houden.
Omdat er veel ruzies waren tussen de boeren uit Onstwedde (Westerwolde) en Valthe (Drenthe) over de te gebruiken weidegronden gingen 2 landmeters in opdracht van stadhouder Willem Lodewijk van Nassau (1560-1620) en de Gedeputeerden van Drenthe aan de slag om een grens vast te stellen tussen Groningen en Westerwolde. De landmeters Johan Sems (1572-1635) en Jan de la Haij gingen in de eerste maanden van 1615 aan de slag. Het vroor van 31 januari tot 8 maart zodat het moeras goed toegankelijk was.
De grens werd bepaald vanaf Wolfsbarge aan het Zuidlaardermeer en liep in rechte lijn ten noorden van de Buinerhorn (het huidige Nieuw-Buinen), tussen de heuvels Zandberg en Braamberg door naar Ter Haar, ten noorden van Ter Apel. Bij Ter Haar werd rechtsaf geslagen naar de grens met Duitsland. Dat betekende dat het klooster in Ter Apel in Drenthe kwam te liggen.
Op de grens werden grenspalen geplaatst met elk 3 kerven.
De kaart met daarop de grens was op 2 maart 1615 klaar. Maar de inkt op de kaart was nog niet droog of de boeren uit Wedde en Westerwolde kwamen in opstand en verplaatsten of vernielden de grenspalen.
Johan Sems kreeg van stadhouder Willem Lodewijk de opdracht om op 17 september 1615 om naar het klooster van Ter Apel te gaan en van daaruit de grenspalen weer te herstellen en overleg met Westerwolde en Drenthe. Er kwamen enkele kleine wijzigingen en op 10 oktober 1615 werd de grens opnieuw vastgesteld.
De grens wordt tot op de dag van vandaag de Semslinie genoemd.
De Semslinie bleef een strijdpunt tussen de Groninger en de Drentenaren.
Na het graven van het Stadskanaal en de ontginning van de hoogveengebieden aan weerszijden is de uiteindelijke Semslinie nog diverse keren Een punt van discussie en ruzies geweest.
In 1817 kwam de definitieve Semslinie via de zogenaamde Koningsraai, waarover later meer.
Tot 1760 stagneerde de turfwinning, mede door de verslechterde economie in Nederland. Er lagen aan de grens van Drenthe en Groningen nog enorme veengebieden die ontgonnen moesten worden. Met name in Drenthe lagen nog het enorme veen gebieden zoals Exloër- en Valtherveen.
Maar het afvoeren van de turf was een probleem. De Hunze werd steeds minder geschikt om grote hoeveelheden turf af te voeren. Veel turf uit het Zuidlaarder- en Annerveen werd via het Kielsterdiep en het Winschoterdiep naar de stad Groningen vervoerd, waarbij voor de Drentse Staten veel tolgelden werd misgelopen.
De Drentse vervener Willem Greijvelink diende een plan in om vanaf Gasselternijveen tot Spijkerboor parallel aan de Hunze een kanaal te graven. Dat plan werd echter afgewezen omdat het te duur zou worden. Ook was er een plan dat de Drentse verveners het Wildervanckse Ooster-diep wilden verlengen tot op Drents grondgebied.
Het stadsbestuur van Groningen besefte dat er actie ondernomen moest worden om grip te krijgen op het belangrijke vervoer van de turf naar Groningen.
Het bestuur besloot in het geheim dat er een breed en diep kanaal moest worden gegraven parallel aan de Semslinie. Men begreep dat bij deze actie ook de grote Drentse veengebieden gemakkelijker ontsloten konden worden en dat de stad financieel flink zou profiteren van het vervoer over het nieuw te graven kanaal. Hiermee maakte het stadsbestuur een omslag van veenexploitant naar kanaalexploitant.
Omdat de Semslinie nog steeds hier en daar omstreden was besloot men om 60 roeden (250 meter) oostelijk van de Semslinie te gaan graven om niet op Drents grondgebied te komen.
Er werden stromannen ingehuurd om de gronden langs de Semslinie te kopen. Een veenmeester uit Pekela, Jurjen Koerts, was een belangrijke stroman.
In een geheime resolutie van 11 februari 1765 werd besloten tot het graven van het Stadskanaal vanaf het Oosterdiep in Bareveld van 13 meter breed, 2 meter diep, met een tempo van 100 roeden (400 meter) per jaar.
Er mochten alleen aan de noordoostzijde huizen worden gebouwd.
Er was nog 1 knelpunt, Huize Bareveld. Huize Bareveld was een tolhuis in 1758 gebouwd door Arent Aisingh. Door het land van Assingh was het mogelijk om een kanaal te realiseren vanaf De Hunze naar het Wildervancker Oosterdiep en zo de turf konden afvoeren.
Stroman Koerts werd erop gezet om Huize Bareveld aan te kopen. Dat kostte Jurjen Koerts bijna een jaar maar uiteindelijk werd Huize Bareveld inclusief het octrooi op de tol en alle landerijen verworven voor 7500 gulden.
In 1765 werd gestart met het graven van het Stadskanaal.
Het tempo van 400 meter per jaar werd niet gehaald, in de zomer van 1767 was men nog maar 160 meter gevorderd. In 1771 was men tot 1500 meter gekomen. Omstreeks 1800 was het Stadskanaal gegraven tot de Buinerstreng (Buinerweg).
Intussen waren in 1787 de eerste 13 huizen in (Nieuw-)Stadskanaal gebouwd aan de (huidige) Scheepswerfstraat op de hoek met de Pekelderstraat.
In 1795 kwam Nederland onder gezag van de Fransen en werd de Bataafse republiek uitgeroepen die tot 1813 duurde. Het Stadskanaal werd publiek bezit. Er hoefde geen passagegelden meer te worden betaald bij het gebruik van het kanaal, dus geen inkomsten meer voor de stad Groningen. Ook was er in de afgelopen jaren voortdurend gesteggel geweest over de grens tussen Groningen en Drenthe. Het Groninger bestuur besloot in 1800 van het graven van het Stadskanaal stil te leggen.
In 1813 trokken de Franse legers zich terug uit Nederland en werd Willem I Koning over de Nederlanden. Toen koning Willem I de stad Groningen bezocht in oktober 1814 en werd het slepend grensconflict bij de koning ter sprake gebracht. Van 1814 tot 1817 werd er weer tussen de Drenten en Groningers onderhandeld, waarbij de Haagse overheid een stevige vinger aan de pols hield.
Uiteindelijk werd in 1817 via het Koninklijk Besluit ‘Convenant voor de inlating in de Kanalen der Stad Groningen over den afvoer langs dezelve, van de producten der na te meldene veenen‘, bepaald dat er weer tegen betaling turf kon worden vervoerd over het Stadskanaal. In het Convenant van 1817 werd ook besloten hoe vanaf de Barkelazwet de Semslinie zou gaan lopen. Het klooster in Ter Apel kwam op Groninger bodem te liggen. Vanwege de rol van de koning werd de nieuwe grensscheiding ‘Koningsraai’ genoemd.
Op het eerste gezicht leken de Drenten de verliezers te zijn bij het Convenant van 1817. Maar wanneer het Stadskanaal verder gegraven zou worden dan kon het veen ten zuiden van de Semslinie ontgonnen worden door wijken aan te leggen die uitkwamen in het Stadskanaal. Zo ontston-den de Buinermond, de Exloër- en de Valthermonden.
Het Stadskanaal werd weer verder gegraven richting Ter Apel. In 1820 was het Stadskanaal ongeveer gevorderd tot de plaats waar nu de watertoren staat. Bij de watertoren maakt het kanaal een knik (de 1e en de 2e afdraai) om het kanaal door eigen grond te leiden dat de stad Groningen in 1784 van Onstwedde had gekocht. Vanaf de 2e afdraai werd het kanaal in 1 rechte lijn richting Ter Apel gegraven.
Je kunt niet zomaar een kanaal door het hoogveen graven. Het hoogveen is te nat om daar zomaar in te gaan graven. Het graven van een kanaak gebeurde in meerdere stappen. De eerste stap noemt men ‘splitting’. Bij ‘splitting’ wordt een geul door het veen gegraven van ongeveer 4 tot 5 meter breed en 160 tot 200 meter lengte zodat het veen kan ontwateren. Als het veen ontwaterd was en dat kon 2 tot 10 jaar duren afhankelijk van de dikte van het veenpakket, werd de geul verbreed. Uiteindelijk kon het kanaal over de volle lengte van de voorgeschreven breedte van 13 meter met een diepte van 2 meter gegraven worden.
Tussen 1820 en 1832 vorderde het graven van het kanaal maar langzaam. In die periode is er in het gedeelte tussen de 1e en de 2e afdraai, een lengte van 770 meter, alleen maar een veengeul gegraven.
In augustus 1832 vond er een veiling plaats van ‘het graven en op wijdte brengen’ van het Stadskanaal vanaf de 1e afdraai tot aan de 2e afdraai. Voor f. 2,75 per meter werd het gegund aan Jan Johannes Pasveer, een dagloner uit Stadskanaal en aan Jan Hindriks Drenth, een dagloner uit Nieuwe Pekela. Het graven van dit gedeelte werd nog in 1832 voltooid.
Vanaf 1832 tot 1850 werden 19 splittingen (graven van veengeulen) uitbesteedt vanaf de 2e afdraai tot aan de Mussel-A (even voorbij de huidige IJzeren Klap).
Eind 1838 werd begonnen met het graven van het Stadskanaal vanaf de 2e afdraai over een lengte van 960 meter tot aan de toekomstige Sapsverlaat (4e Verlaat) uitbesteed. De eerste 500 meter werd verkregen door Harm Alberts Pinkster uit Stadskanaal voor f. 332,50 en de laatste 460 meter werd voor f. 226,80 gegund aan Jannes Klaassens van Klinken, die langs de Mussel-A woonde. In het voorjaar werd met het graven gestart.
Vanaf de 2e afdraai werd het kanaal ook wel Stads-Mussel-Kanaal genoemd. Rond 1840 was het kanaal tot de 4e verlaat gegraven (ter hoogte van de Akkerweg). In 1851 was men tot Valthermond gekomen en ten slotte na 91 jaar werd In 1856 Ter Apel bereikt.
Dat het graven van het Stadskanaal af en toe stil lag kwam omdat de benodigde gronden waardoor het kanaal gegraven moest worden (nog) niet in bezit was van de stad Groningen.
In 1879 werd het Stadskanaal in Ter Apel aangesloten op het Drentse Compascuumkanaal.
Wat leverde het de stad Groningen van het vervoer van turf nu financieel op?
De kosten van de aanleg van het kanaal werd in eerste instantie gefinancierd door de verkoop van turf dat vrijkwam en door het verhuren van de afgegraven veenplaatsen die in gebruik konden worden genomen voor de landbouw. Tot 1817 leed de stad kleine verliezen op het graven van het kanaal, maar daarna werden er forse winsten geboekt omdat er tolgelden geïnd mochten worden. Er werden ook steeds meer wijken uit de Drentse Monden aangesloten op het Stadskanaal. Tussen 1816 en 1848 bedroeg de winst gemiddeld 30.000 gulden per jaar. Tussen 1880 en 1920 brachten alleen al de 7 sluizen in het kanaal 50.000 gulden per jaar op.
Voordat in de jaren ’40 van de 19e eeuw de eerste huizen in Musselkanaal langs het kanaal werden gebouwd, was De Horsten, al bewoond.
Op een kaart uit 1803 van A. Meursing stond aan de Mussel A al een huis, het ‘Musselhuusken’ of het ‘Osseharders Huis’. Het ‘Osseharders Huis’ was de woning van een ‘ossen-herder’ of ‘koe-herder’ die toezicht had op niet melkgevende koeien van boeren uit Onstwedde. Langs de Mussel A lagen in die tijd hooi- en weidelanden. Blijkbaar was het huis onbewoond en kon het afgebroken worden door de eigenaar die het stuk grond in 1829 kocht.
Het ‘Osseharders Huis’ moet ter hoogte van het huidige Horsten hebben gelegen.
Opmerkelijk is dat op de kaart van A.D.G de Gross uit 1792 ter hoogte van het huidige Horsten 3 stipjes zijn ingetekend. In eerste instantie zou je kunnen denken dat het vlekje zijn, maar de 3 stipjes staan duidelijk ‘in lijn’.
De Horsten ligt op een smalle zandrug, net als Mussel en Kopstukken. Deze gehuchten worden randveenontginningsnederzettingen genoemd. Vanaf de hogere zandgronden werd het veen ontgonnen en op het vrijgekomen zand kwamen nederzettingen zoals De Horsten. Voordat de eerste bewoners zich op De Horsten vestigden, was Oomsberg al bewoond. Oomsberg, bestaat uit de gehuchten 1e, 2e en 3e Oomsberg. De woningen van Oomsberg zijn gebouwd op zogenaamde dekzandkopjes (zandopduikingen in het veen), net als Vosseberg, Braamberg en Schaapsberg.
In 1840 werd er een wet aangenomen dat er geen belasting betaald hoefde te worden op ‘landontginningen en woningbouw op woeste gronden’.
Waarschijnlijk hebben een aantal Duitse landbouwers zich ruim voor 1840 op De Horsten gevestigd omdat ze vlak over de grens geen toekomst meer hadden.
In het Tijdschrift Godsdienstvriend voor den Catholijken uit 1843 staat dat in het gehucht de Horsten in 1836 ‘drie hutten stonden’. In 1843 was dat gegroeid tot 52 huisgezinnen waarvan 45 katholiek.
We kunnen ervan uitgaan dat in 1836 De Horsten al bewoond was.
Op 6 februari 1846 stond het volgende bericht in de Groninger Courant:
In 1849 kreeg De Horsten een school. In de Groninger Courant van 10 april 1849 stond de volgende advertentie:
Volgens de ‘Schoolbode’ uit 1869 gingen er 164 leerlingen naar de school op De Horsten. Het hoofd van de school was E. Schuitema.
Van de 164 leerlingen waren 39 regelmatig afwezig vanwege ‘de slechte oogst’.
Het dorp De Horsten groeide snel. Volgens het bevolkingsregister uit 1850 van gemeente Onstwedde had De Horsten 70 huizen met 300 inwoners. De Horsten was in die tijd een relatief groot dorp in de gemeente Onstwedde. Het dorp Onstwedde had 893 inwoners, Nieuw-Stadskanaal 789 en Mussel 35. Musselkanaal (Stadsmusselkanaal) wordt niet genoemd.
In 1851 diende gemeente Onstwedde een verzoek in bij de gemeenteraad van Groningen voor een begraafplaats te Horsten:
Het is niet bekend of de begraafplaats er ooit is gekomen.
Er heeft nooit een kerk gestaan op Horsten. In 1878 werd er aan het Stads-Musselkanaal een Ned. Hervormde kerk gebouwd. De grond aan het kanaal waarop de kerk werd gebouwd, heette in die tijd nog De Horsten.
Volgens de overlevering heeft er, voordat er een school op De Horsten kwam in 1849, een houten gebouwtje gestaan dat gebruikt werd als ‘school- en kerkewerk’. Waarschijnlijk is dat de ‘pastorie’ die werd genoemd in het verslag uit 1851 van de gemeenteraad van Groningen.
Op de kaart van J. Kuijper uit 1869 van gemeente Onstwedde blijkt dat Horsten een groot dorp was in de regio. Ook op Oomsberg stonden in die tijd meer huizen dan bijvoorbeeld in Mussel (Musselhuizen) en Musselkanaal (Stadsmusselkanaal).
In 1871 stonden er 140 huizen op Horsten.
In 1891 was de groei eruit. Toen stonden er nog 137 huizen, waarvan 13 onbewoond.
6. De eerste bewoners in Musselkanaal
Toen het kanaal in 1838 vanaf de 2e afdraai werd gegraven kon Musselkanaal zich ontwikkelen, stond er al een huisje in het gebied. Zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven, stond er aan de Mussel A al een huis, het ‘Musselhuusken’ of het ‘Osseharders Huis’.
Dit wordt in 1848 bevestigd door A. van der Aa in deel 11 op blz. 804 van het ‘Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden’ (Groninger Archieven).
Voordat de eerste huizen in Musselkanaal langs het kanaal werden gebouwd stonden er ook al huizen op De Horsten. De Horsten ligt op een smalle zandrug, net als Mussel en Kopstukken. Deze gehuchten worden randveenontginningsnederzettingen genoemd. Vanaf de hogere zandgronden werd het veen ontgonnen en op het vrijgekomen zand kwamen nederzettingen zoals De Horsten. In 1840 werd er een wet aangenomen dat er geen belasting betaald hoefde te worden op ‘landontginningen en woningbouw op woeste gronden’. In 1840 kwamen de eerste bewoners op De Horsten, waaronder veel Duitse landbouwers van vlak over de grens die daar geen toekomst meer hadden. In 1842 hadden zich 12 Duitsers op De Horsten gevestigd, waarvan nu nog steeds nazaten van deze 12 op Horsten wonen. In 1843 stonden er op De Horsten 5 woningen en een molen. Later vestigden zich ook Duitsers langs het kanaal. Ook was Oomsberg ten al bewoond. Oomsberg, bestaat uit de gehuchten 1e, 2e en 3e Oomsberg. Oomsberg is gebouwd op zogenaamde dekzandkopjes (zandopduikingen in het veen), net als Vosseberg, Braamberg en Schaapsberg.
De meningen zijn verdeeld wanneer de eerste woning in Musselkanaal werd gebouwd en bewoond.
Volgens het boek ‘Landschapsbiografie van Westerwolde’ (Twee druk 2022, blz.442) zouden de eerste bewoners, Geert Harms Hebelman en Andreas Schoo zijn die in een windmolen woonden die ze in 1843 hadden gebouwd.
Dit klopt met de ‘Molen Database’ waarin wordt vermeld dat aan de huidige Kruisstraat in 1844 een korenmolen is gebouwd en dat de eigenaren Andreas en Hans Schoo waren.
Maar volgens het boek ‘Musselkanaal, een dorp aan het Stadskanaal ( Eerste druk 1983, blz. 52) werd op 6 november 1840 de 4e verlaat en een verlaatshuis aanbesteed. Voor f. 38.000,- werd de sluis gebouwd door Ukko Jans Reinders uit Hoogezand. De verlaatshuis werd voor f. 5495.- gebouwd door aannemer Bos uit Bedum.
Een jaar later, dus in de herfst van 1841, werd aan de raad van de stad Groningen meegedeeld dat de sluiswachterswoning klaar was en door de sluiswachter was betrokken.
Op 2 maart 1858 is bij een veenbrand ‘achter De Horsten’ de verlaatshuis afgebrand. Voor f. 4551,75 is er een nieuw verlaatshuis gebouwd in 1858. De toenmalige verlaatsmeester H. Swart kreeg 100 gulden voor de geleden schade.
De naam Sapsverlaat is ontleend aan 2 bekende sluiswachters van de 4e Verlaat, Johannes Egberts Sap (1818-1888) en Otto Geuchien Sap (1841-1919). Het lijkt aannemelijk dat Johannes Egberts Sap in 1841 de eerste bewoner van Musselkanaal is geweest.
7. De Verlaten (sluizen) in Musselkanaal
Het Stadskanaal loopt van Bareveld naar Ter Apel. Ter Apel ligt 12 meter hoger dan Bareveld. Daarom was het noodzakelijk om sluizen of verlaten aan te leggen om te voorkomen dat het kanaal ‘leegloopt’. In totaal zijn er 8 verlaten gebouwd in het Stadskanaal, waarvan er 2 in Musselkanaal liggen, De 4e verlaat (Sapsverlaat) en de 5e verlaat (Stenenverlaat).
In 1841 werd het Sapsverlaat voor 38.000 gulden gebouwd door Ukko Jans Reinders uit Hoogezand, aan de Schoolstraat en Schoolkade. De naam Sapsverlaat dankt zijn naam aan de eerste verlaatmeesters Johannes Egberts Sap (1818-1888) en Otto Geuchien Sap (1841-1919). In 1910 werd een 2e sluis naast de 1e gebouwd.
In 1851 werd de Stenenverlaat aangelegd aan de Sluisstraat en Sluiskade voor 37.000 gulden door aannemer Huizing Kartstens Smaal uit Farnsum. In 1917 werd een 2e sluis naast de 1e gebouwd.
De 6e Verlaat, of Ter Apelverlaat, werd waarschijnlijk in 1856 aangelegd. Deze verlaat ligt in gemeente Westerwolde.
In 1846 kwam er een dokter in Musselkanaal, ‘heel- en vroedmeester’, Elerus Pekelaer. In 1857 betrok de dokter een herenhuis aan de A-weg. Dokter Pekelaer overleed in 1887 en de praktijk werd overgenomen door dokter Ebert Uniken van der Tuuk.
Op onder staan de foto uit 1890 het pand aan de A-weg waar toentertijd dokter Uniken van der Tuuk woonde met links op de foto de koets waar hij zijn patiënten mee bezocht.
Het huis maakt nu deel uit van zorginstelling ‘De Beukenhof’.
Op een kaart uit 1902 staan 2 windkorenmolens (KM), 1 nabij het begin van de Valthermond en 1 aan de Beneden Veenweg, nu de Kruisstraat.
De molen aan de huidige Kruisstraat is in 1844 gebouwd. De eigenaren waren Geert Harms Hebelman en Andreas Schoo.
De molen is in 1888 gesloopt. Op dezelfde plek is in 1888 een molen gebouwd die in 1927 is gesloopt. De eigenaar van deze opnieuw gebouwde molen was Andreas Schoo.
Landbouwer Jacob de Kort uit Zandberg en J.B. Bakker uit Gasselternijveen kregen in 1854 toestemming om een korenwindmolen te bouwen aan het begin van de Valthermond. Volgens de ‘Molen Database’ was de molen in 1921 niet meer in gebruik. Het onderste gedeelte is verbouwd tot woning en wordt tot op de dag van vandaag aan de A-weg bewoond.
Op een oude kaart uit 1902 staat een molen (Wm) aan de 2e Boerendiep. Volgens de ‘Molen Database’ zou het gaan om een windmolen genaamd ‘Poldermolen nr.6’. Na 1934 is de molen niet meer op een kaart te vinden en er zijn ook geen foto’s van gevonden.
Aan de Sluisstraat tegenover de 2e Exloërmond stond een achtkantige stelling korenmolen. Volgens de ‘Molen Database’ stond de molen eerst in Oude Pekela waar het in 1854 is gebouwd als zaagmolen bij houthandel Koerts. In 1903 is de molen afgebroken en door J. Huizinga in 1903 in Musselkanaal weer opgebouwd als korenmolen. In 1907 is de molen verkocht aan molenaar N. Heinz, die de molen in 1928 weer verkocht aan de fa. Kuipers uit Stadskanaal die een jaar later de molen deels tot op het stenen onderstuk afbrak en er mosterdfabriek vestigde.
In de 2e wereldoorlog is het onderstuk van de molen nog als uitkijkpost geweest. De molen werd in 1945 afgebroken.
In 1855 werd in de verlaatswoning van de Stenenverlaat de eerste plannen gemaakt voor het bouwen een Ned. Hervormde kerk, de eerste kerk langs het Stads-Musselkanaal, ter hoogte van de 2e Exloërmond. In 1857 werd begonnen met de bouw van een kerk en pastorie. In 1858 werd de kerk in gebruik genomen. Maar al gauw kwamen er schuren in de muren. Het fundament zakte steeds verder weg in de drassige grond. Besloten werd een nieuwe kerk te gaan bouwen, die op zondag 2 maart 1879 in gebruik is genomen.
Vanaf 2013 wordt de kerk gebruikt door de Boeddhistische Unie Nederland voor de Thais-Nederlandse gemeenschap in Noord-Nederland.
Op de kaart uit 1869, staat de Gereformeerde kerk, gebouwd in 1868 voor f. 1343,-. Tijdens een heftige storm, toen de bouw bijna was voltooid, stortte de kerk in. In 1869 werd de kerk alsnog herbouwd. In 1913 werd er nieuwe kerk met pastorie gebouwd voor f. 18.360,-.
Niet op de kaart uit 1869, maar langs het kanaal nabij de 2e Exloërmond stond de Nederlands Hervormde kerk, die in 1859 in gebruik is genomen, maar in 1878 weer moest worden afgebroken wegens een slechte fundering. In 1879 werd de kerk ook weer herbouwd voor f. 14.812,-.
Vanaf 2013 wordt de kerk gebruikt door de Boeddhistische Unie Nederland voor de Thais-Nederlandse gemeenschap in Noord-Nederland.
De Rooms-Katholieken konden vanaf 1843 naar de kerk in Zandberg. In 1905 kregen de Katholieken pas een kerk in Musselkanaal aan de Marktstraat.
Op De Horsten was in 1840 al een school, gesticht door de Duitse kolonisten. In 1849 werd deze school vervangen door een school waar ook de kinderen van de nieuwe kolonie Musselkanaal naar toekonden.
In 1865 besloot de gemeente Onstwedde dat er een openbare school moest komen aan het Stads-Musselkanaal. De school, genaamd ‘School 1’, werd gebouwd nabij de Sapsverlaat aan de huidige Schoolstraat. Op 12 oktober 1866 geopend door A. Winkler Prins, een predikant uit Veendam, ook bekend van de Winkler Prins Encyclopedie. In 1972 werd de naam van School 1 veranderd in ‘De Badde’. In 2019 is de school verhuist naar de multifunctionele accommodatie ‘De Schakel’ aan de Ceresstraat. In 2023 is het schoolgebouw gesloopt.
In 1870 vonden Gedeputeerde Staten de school op De Horsten te klein en schadelijk voor de gezondheid. Omdat het inwonertal in Musselkanaal toenam besloot gemeente Onstwedde om een nieuwe school te bouwen aan de Marktstraat in Musselkanaal en niet op De Horsten. De opening van de school was in 1871. De school kwam bekend te staan als ‘School 3’. Opmerkelijk, omdat het de 2e school was in Musselkanaal. ‘School 2’ aan het huidige Metzlaantje werd pas in 1908 in gebruik genomen. School 3, in de volksmond ook ‘school van Schuitema’ genoemd, omdat E. Schuitema, afkomstig van de school op De Horstende eerste hoofdonderwijzer was. Vanaf 1972 werd de school ‘Musselhorst’ genoemd.
De school op De Horsten werd in 1871 gesloten. In 1873, 1884 en 1885 deden de inwoners van De Horsten bij de gemeente Onstwedde het verzoek om weer een school te bouwen op de Horsten. Dit verzoek werd niet gehonoreerd, maar er werd wel een voetpad voor de kinderen aangelegd vanaf De Horsten naar School 3 aan de Marktstraat. In 1878 werd de school gesloten.
Waarschijnlijk stond de eerste scheepswerf van houten schepen in Musselkanaal op de hoek van de Schoolkade en de Cereskade (de 2e afdraai). De eigenaar was Hendrik de Boer geboren in 1843.
Bij de ingang van de 1e Exloërmond op de hoek met de Sluiskade was er voor 1878 al een scheepswerf. Het jaar van oprichting is onbekend, ook wie toen de eigenaar was. In 1904 was Abel Vegter de eigenaar. In 1905 werd de werf gehuurd door de gebr. Hendrikus en Eligius Muller. In 1910 vertrekken de gebr. Muller naar Foxholsterbosch om daar een scheepswerf te beginnen. Abel Vegter biedt eind 1910 de werf te huur of te koop aan met een ‘Burgerbehuizing en met een flinke houten loods’. Dat is niet gelukt want de 5 jaar later heeft de zoon van Vegter op die plek een rijwielhandel gevestigd.
In 1890 werd er een ‘Scheepsbouw- en Werktuigenfabriek’ gebouwd aan de Marktkade tegenover de huidige Technicumstraat. De eigenaar was Gerhardus Bernardus Meijer die zich 10 jaar eerder aan de Marktstraat had gevestigd als smid. Er werden grote ijzeren schepen gebouwd tot 300 ton. Op de plek van de scheepswerf werd in 1920 de Stationsstraat aangelegd.
Nabij de IJzeren Klap aan de Marktkade bij de ingang van Valthermond begon Wilke Jacobus de Boer in 1871 een sleephelling voor onderhoud en reparaties aan schepen. Blijkbaar werd de helling uitgebreid met een scheepsbouwwerf, want in 1905 kreeg de Boer toestemming van de gemeente om de werf uit te breiden voor de bouw van ijzeren schepen. Zoon Willem neemt de werf over van zijn vader maar gaat in 1912 failliet.
13. Het vervoer van en naar Musselkanaal
Het vervoer rondom Musselkanaal gebeurde in de 2e helft van de 19e eeuw met de snikke, postkoets of omnibus.
Vanaf 1 oktober 1859 kwam het eerste openbaar personenvervoer in Musselkanaal. Een snikke of trekschuit onderhield een lijndienst tussen Groningen en Ter Apel.
Een retourtje Stadskanaal – Ter Apel kostte ‘in de roef’ 30 cent, ‘in het ruim’ 20 cent.
In 1869 kwam er een openbaar vervoermiddel bij, de omnibus- of wagendienst getrokken door paarden. J.E. Lottering kreeg een vergunning voor een lijndienst tussen Stadskanaal, Wildervank en Ter Apel. In 1872 kwam er dienst voor het vervoer van personen en goederen tussen Stadskanaal en Musselkanaal.
Later in 1888 kwam er ook een lijndienst tussen Musselkanaal, Stadskanaal en Ter Apel. In Stadskanaal kon je verder met een omnibus naar Nieuwe Pekela en Winschoten.
Deze omnibussen waren overdekte wagens met 9 zitplaatsen.
Maar na jaren van trekschuiten en omnibussen kwamen er steeds meer modernere transportmiddelen.
In 1864 kwam in Den Haag de eerste paardentramlijn al snel gevolgd door de stoomtram.
Er werden lokale tramlijnen aangelegd, vaak langs bestaande wegen, op voorwaarde dat de voertuigen niet harder mochten rijden dan 30 km per uur.
In 1868 werd de spoorlijn Groningen- Nieuweschans in gebruik genomen.
Er werden diverse pogingen ondernomen om ook Oost-Groningen per stoomtram te ontsluiten, maar veel gemeenten vonden een stoomtram veel te gevaarlijk.
In 1879 richtte dominee Winkler Prins en een paar anderen de Eerste Groninger Tramway Maatschappij (EGTM) op. In 1880 kreeg de EGTM een vergunning om een tramlijn aan te leggen langs bestaande straatwegen.
In 1880 werd de eerste tramlijn geopend tussen Zuidbroek en Veendam.
In 1881 werd de tramlijn doorgetrokken naar de Buinermond in Stadskanaal. Daar was wel een voorwaarde aan verbonden. De weg langs het kanaal was eigendom van de stad Groningen en die stelde als voorwaarde dat binnen 15 jaar de lijn doorgetrokken moest worden naar ter Apel. Daar geen de EGTM mee akkoord.
Maar de tram werd nog steeds getrokken door paarden.
In 1884 werd op de lijn Zuidbroek-Stadskanaal een proef gedaan met een stoomtram, maar de boeren in Wildervank waren tegen en een ingenieur van de stadsvenen was bang dat de bruggen de locomotief niet konden houden.
Vanuit Musselkanaal en de Monden werd het verzoek gedaan om de tramlijn vanuit Stadskanaal door te trekken, maar de directie van de EGTM vond dat er te weinig verdiend kon worden in het gebied dat nog dunbevolkt was.
In 1894 ging de EGTM overstag en reden de eerste trams door Musselkanaal. Een jaar later werd de tramlijn doorgetrokken naar ter Apel.
De lijn tussen Zuidbroek en Ter Apel was met 40 km de langste paardentramlijn van Europa. De reis duurde ongeveer 3,5 uur.
In Musselkanaal waren 3 halteplaatsen, bij de 2e afdraai, bij de biscuitfabriek ‘Het Anker’ en bij de IJzeren Klap.
Toch reden er al stoomtrams in Oost-Groningen. In 1882 tussen Winschoten en Scheemda en in 1885 reed er een stoomtram van Winschoten via Oude- en Nieuwe Pekela naar Stadskanaal-West.
In 1905 werd door de Noord-Ooster Locaal-Spoorwegmaatschappij (NOLS) de spoorlijn Ommen-Stadskanaal voltooid met een zijtak naar Assen. In 1907 werd de tramlijn van de Dedemsvaartsche Stoomtramweg Maatschappij (DSM) doorgetrokken naar Ter Apel.
Musselkanaal kreeg pas een station toen in 1924 door de Groningsch-Drentsche Spoorwegmaatschappij Stadskanaal-Ter Apel-Rijksgrens (STAR) werd voltooid.
De EGTM heeft verschillende pogingen gedaan om de tramlijn langs het Stadskanaal onder stoom te brengen, maar na veel protesten van boeren en burgers is men daar mee gestopt. Zo bleven de paardentrams ook na 1900 een vertrouwd beeld in Musselkanaal.
De hotels in de 19e eeuw concentreerden zich rond de brug de IJzeren Klap. De brug is in 1852 gebouwd door aannemer Jacob Berends Pestman te Groningen voor 3.170 gulden.
De IJzeren Klap werd al snel een druk verkeersknooppunt.
In 1872 werd besloten om er 2x per jaar een veemarkt te houden voor paarden, runderen en varkens, op de 4e woensdag in mei en de 3e donderdag in oktober. De ‘Klapstermarkt’ groeide uit tot een soort kermis met markkramen en draaimolens. ’s Morgens werd het vee verhandeld en ’s middags begon het feest. Vooral in oktober trok de ‘Klapstermarkt’ duizenden bezoekers die van heide en ver naar Musselkanaal kwamen.
In 1875 werden rond de IJzeren Klap straatlantaarns met petroleumverlichting geplaatst.
Er stonden in die tijd 3 logementen of hotels rond de IJzeren Klap.
In 1888 stond bij de IJzeren Klap logement H.P. de Boer. In die tijd de opstapplaats voor de omnibus naar Stadskanaal en Ter Apel.
In 1897 bouwde zijn zoon P. de Boer op dezelfde plek een nieuw hotel, later Hotel Platen en waar nu café restaurant De Gelegenheid is gevestigd.
In hotel de Boer was een bioscoopzaal gevestigd, die op zondagavond 8 januari 1939 is afgebrand. De brand ontstond door het vlamvatten van een film, tijdens een kindervoorstelling. De 150 kinderen konden de bioscoop veilig verlaten. Het hotel en de ernaast gelegen kapperszaak werden compleet verwoest.
In 1901 is op de plaats waar logement weduwe J.H. Schot was gevestigd een nieuw hotel gebouwd dat tot 1945 bekend stond als hotel Schot.
Vlak over de IJzer Klap aan de A-weg stond hotel Valthermond, voorheen hotel Kubbinga, later hotel de IJzeren Klap.
Bij hotel Valthermond was een remise van de paardentram van de Eerste Groninger Tramway-Maatschappij (EGTM). Bij de remise werden de paarden verwisseld.
15. Musselkanaal in ontwikkeling
Links en rechts van het kanaal lagen in de 2e helft van de 19e eeuw nog grote veengebieden. De familie Jonkers, afkomstig uit Hoogezand, vestigden in Musselkanaal en begonnen de veengebieden van 2e Exloërmond te ontginnen. Ten noorden van Musselkanaal lag het Plaatsterveen en het Vledderveen. In het Vledderveen lagen enkele zogenaamde ‘zandopduikingen’, de 1e, 2e en 3e Oomsberg. Rond 1860 begon daar de grootschalige ontginning.
In tegenstelling wat wel eens wordt verondersteld verdienden de veenarbeiders niet slecht. Het was zwaar werk, maar 10 gulden per week was medio de 19e eeuw geen slecht inkomen. Als je dat zet tegenover een arbeider in een moutwijnfabriek, die kregen 4 á 5 gulden per week en een molenaarsknecht ging tussen de 1 en 3 gulden naar huis.
Nadat in 1851 de 5e Verlaat (Stenen Verlaat) aan de Sluisstraat en Sluiskade was gebouwd, groeide Musselkanaal snel. Er kwamen er o.a. bakkers, kleermakers, schoenmakers, slachters, wagenmakers en zelfs horlogemakers. Vooral rond de verlaten (sluizen) kwamen veel winkels en cafés. In de cafés deden de turfgravers en scheepsjagers zich tegoed aan de sterke drank die in de omgeving werd gemaakt. In 1847 stond er een aardappelmoutwijnfabriek naast de herenboerderij van de fam. Uneken in het westen van Stadskanaal.
Vanaf 1872 had Musselkanaal bij de IJzeren Klap 2 veemarkten, op de 4e woensdag in mei en op de 3e donderdag in oktober. In de volksmond werd de markt de ‘Klapstermarkt’ genoemd. “s Morgens was de veemarkt met paarden, runderen, varkens en schapen. De Klapstermarkt groeide uit tot een soort kermis met overal tenten en draaimolens.
In de 2e helft van de 19e eeuw werd het vervoer over het Stadskanaal steeds drukker. In de Drentse Monden werden kanalen gegraven, het veen ontgonnen en de turf werd afgevoerd via het Stadskanaal. Dit zorgde voor een sterke groei van de bevolking.
In 1859 woonden er in Musselkanaal inclusief de gehuchten Mussel en Oomsberg 360 mensen. Op de Horsten woonden er meer: 570. In 1869 was het inwonertal in Musselkanaal opgelopen tot naar 600 en op de Horsten: 750.
In 1900 was het inwonertal in Musselkanaal gestegen tot ruim 2300 en de Horsten telde 850 bewoners. Op Oomsberg en Braamberg leefden ongeveer 400 personen.
16. Biscuitfabriek Het Anker J. Branbergen
Jan Branbergen, geboren in 1852 in Stadskanaal, zoon van een bakker. Hij begon in 1880 een bakkerij aan de Sluisstraat in Musselkanaal. Zijn Groninger hardbroden waren fameus in de wijde omgeving met een hondenkar rondgebracht. In 1886 bouwde Branbergen een fabriek met de nieuwste machines en begon met het produceren van scheepsbeschuit en biscuits Voorheen werden de biscuits voornamelijk in Engeland gemaakt. De biscuits van Branbergen waren van zo’n goede kwaliteit dat ze tot ver over de grens werden besteld, tot in Turkije.
In 1912 kwamen de 2 zoons in het bedrijf en werd de naam van de fabriek N.V. Biscuitsfabriek “Het Anker”, v/h J. Branbergen. Het assortiment werd uitgebreid met ‘suikerwerk’, wafels enz.In 1913 was Branbergen de grootste werkgever in Musselkanaal.
In 1931 kregen de biscuits de naam ‘Bruintje Beer’, vernoemd naar het Engelse stripverhaal ‘Rupert the Bear’.
In 1938 werd de oude fabriek door brand verwoest en werd er een nieuwe gebouwd.
In 1955 werkten in de fabriek ongeveer 400 werknemers en was één van de grootste werkgevers in de regio.
In 1971 stopte Branbergen en nam Ten Kate de fabriek over. Sjoerd Ten Kate was ook aan de Sluisstraat in 1920 begonnen met het produceren van vet, kaas en margarine. In 1971 begon Ten Kate in de voormalige koekjesfabriek met het smelten van dierlijke vetten.
In 2001 verhuisde de fabriek naar Ter Apelkanaal en werden de fabriekshallen afgebroken. Het hoofdkantoor en het laboratorium van ten Kate staan nog wel aan de Sluisstraat.
In het centrum van Musselkanaal staat het beeld van Bruintje Beer ter herinnering van een deze grote werkgever in Musselkanaal en omstreken.
- 250 jaar Stadskanaal (Van Bareveld tot Barnflair), uitgave: Stichting 400 jaar Veenkoloniën i.s.m. Profiel Uitgeverij, 2009, ISBN: 978-90- 5294-471-5>
- Musselkanaal (een dorp aan het Stadskanaal), H. Schuurman, Drukkerij Roorda Stadskanaal, 1e druk 1983, ISBN: 90-70171-09-0
- 400 jaar Semslinie (De oudste lijnrechte grens ter wereld), 2015, WBOOKS Zwolle, ISBN: 978-94-625-8099-2
- Landschapsbiografie van Westerwolde, 2021, Uitgeverij Van Gorkum Assen, ISBN: 9789023258933
- Historische Topografische kaarten Groningen 1898-1934, Uitgeverij 12 Provinciën, Landsmeer, ISBN: 978-90-77350-21-8
- 150 joar Musselknoal, 1984, H. Oosterhuis, Stichting Musselkanaal
- Het Veenkoloniënboek, 2012, Martin Hillenga, WBOOKS Zwolle, ISBN: 978-90-400-0765-1
- Vier eeuwen turfwinning, De vervening in Groningen Friesland, Drenthe en Overijssel tussen 1550 en 1950, M.A.W. Gerding, 1995, Afdeling Agrarische Geschiedenis, Landbouw Universiteit Wageningen.
- Eexterveen, door de jaren heen, 1982 (?), fotokomissie ‘oud-Eexterveen’.
- Op zoek naar de horizon, 1997, Henny Groenendijk, Regio-Project Uitgevers Groningen, ISBN: 90-5028-083-8
- Drents Daip blif altied stromen, Stichting Gemeenschapshuis Annerveen-Spijkerboor, 1993, ISBN: 90-705573-19-9
- Uit de geschiedenis van Zuidlaarderveen, het oude Everswolde, Jan Folkerts, www.dorpzuidlaarderveen.nl
- Knoalster scheepsbouw, De scheepswerven van Stadskanaal en Musselkanaal 1880-1930, George Snijder, 2015, Uitgeverij Aeolus – Alphen a/d/ Rijn
- Uneswido in Westerwalde – Historische gedenkboek ‘Onstwedde 1100’, 1977, Stichting ‘OCREA’ Onstwedde
- Geschiedenis van Groningen – II Nieuwe tijd, 2008, Waanders Uitgeverij Zwolle, ISBN: 978-90-400-8540-6
- Geschiedenis der Groninger veenkoloniën, H.J. Top, 1893, oorspronkelijke uitgever: E.E.A. Mulder – Veendam, heruitgegeven i 1972, J.G. Schuur – Veendam
- Het verhaal van Groningen, Jan de Vries, 1999, Regio Project Uitgevers – Groningen, ISBN: 90-5028-096-X
- Oud Musselkanaal, Jacco Pranger, 2007, Super de Boer – Musselkanaal
- Musselkanaal – (een) verhaal over turf, groei en bedrijvigheid, Bert Roossien, 2000/2006, Banga Book Productions, ISBN: 90-804643-9-2.
- De IJzeren Klap, Jan Mooibroek, 2001
- In de Veenkoloniën is alles, Herman Sandman, artikel Dagblad van het Noorden, 10 februari 2024
- Kort verhaal van Stadskanaal, W.H. van der Ploeg, 1998, Uitgeverij Meinders-Scheemda, ISBN: 90-72672-37-2
- Westerwolde, Frank Tamis, Uitgeverij Noordboek, ISBN: 90-330-0553-0
- Historische Verkenningen in de Veenkoloniën, Wim Daudt, 1980, Drukkerij- en Uitgeversbedrijf J.D. van der Veen-Winschoten
- Wikipedia (internet)
- Molen Database (internet)
- De Godsdienstvriend, tijdschrift voor den Catholijken, 1843, deel 51
- Verslag gemeenteraad Groningen, 1851
- Schoolbode, 1869
- Waarheid en eenheid in het spanningsveld, Gedenkboek ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Ned. Herv. Kerkgebouw 1878-1978, Friedrich J. Ockels en Jan Vissering Gzn, Drukkerij Roorda Stadskanaal, 1978, ISBN: 90-70171-03-1
- Groninger Courant
- 400 jaar Veenkoloniën, Strepen aan het water, uitgave Stichting 400 jaar Veenkoloniën, 2011,
Profiel Uitgeverij, ISBN: 978-90-5294-520
Foto verantwoording:
Bij de foto’s zijn de credits vermeld bij de foto. Waar dit niet het geval is, zijn de foto’s zelf gemaakt of vrij van copyright.
4-7-2024
Inhoud, de nummering van de hoofdstukken klopte niet en is aangepast.
4-7-2024
Hoofdstuk 13, de eerste hotels.
In de oorspronkelijke tekst stond dat er in hotel Schot een bioscoopzaal was gevestigd die in 1935 zou zijn afgebrand.
Een opmerkzame lezer uit Groningen, maakte me met enkele krantenartikelen duidelijk dat de bioscoopzaal in hotel de Boer was gevestigd en dat het hele hotel op zondagavond 8 januari 1939 is afgebrand. De brand is ontstaan in de bioscoop. Hotel de Boer werd volledig verwoest en is daarna weer opgebouwd.
23-7-2024
Hoofstuk 6, De Verlaten (sluizen) in Musselkanaal.
Dubbele zin ‘In 1851 werd de Stenenverlaat……’ weggehaald uit de tekst.
12-8-2024
De subtitel van de omslag is gewijzigd in ‘Een historisch verslag in woord en beeld hoe Musselkanaal is verrezen uit het Bourtangermoeras in de 17e tot de 20e eeuw’.
13-8-2024
Het voorwoord is wat aangepast met het verzoek om bij fouten dit te mailen.
26-8-2024
Hoofdstuk (5) toegevoegd De Horsten.
Tekst hoofdstuk 6 ‘De eerste bewoners van Musselkanaal’, aangepast.
Tekst hoofdstuk 10 ‘De eerste kerken van Musselkanaal’ aangepast, n.a.v. bron: Waarheid en eenheid in het spanningsveld, Gedenkboek ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Ned. Herv. Kerkgebouw 1878-1978, Friedrich J. Ockels en Jan Vissering Gzn, Drukkerij Roorda Stadskanaal, 1978, ISBN: 90-70171-03-1
13-11-2024
Boek ‘400 jaar Veenkoloniën, Strepen aan het water’, toegevoegd. In het boek en op de website zijn (weer) een aantal spel- en grammaticafouten gevonden en gewijzigd.
In hoofdstuk 15 stond een stukje over de verdiensten van een veenarbeider. Dat is verwijderd. Toegevoegd aan het einde van hoofdstuk 2 is een wat uitgebreider stukje gekomen over het inkomen en uitgaven van en veenarbeider.
Copyright © Bert Sloots, 2024
Dit verslag is met zorg samengesteld. De auteur aanvaard geen aansprakelijkheid voor schade ontstaan door eventuele fouten en/of onvolkomenheden van welke aard dan ook.
Gehele of gedeeltelijke overname uit dit verslag is alleen toegestaan na voorafgaande toestemming van de auteur. Stuur een mail naar b.sloots@home.nl.
Download hier gratis het boek De Historie van de Veenkolonie Musselkanaal in pdf-formaat.
Veel leesplezier!